Back to Home

Ode aan Bumpie

Ode aan Bumpie

Er zijn van die dagen die in je geheugen gegrift blijven staan. Ook in het hondengeheugen. Zo wéét ik dat mijn baasje zo nu en dan een “kadootje” meebrengt. Als ze naar de slager gaat, dan stopt de slager altijd 2 plakjes gekookte worst bij het beleg dat baasje zelf op haar boterham legt. Ik heb de slager pas 2 keer in mijn leven gezien, maar hij kent mij. En Tonka ook. Dus krijgen we altijd ieder een plakje worst. Hij (of zij, soms is het de slagersvrouw) reikt dan met het papieren tasje over de glazen vitrine en zegt; “Er zitten 2 plakjes worst bij. Voor de hondjes.” En dan lacht het baasje en knipoogt de slager. Dat gaat al 12 jaar zo. Misschien nog langer. Maar dat weet ik niet. Ik besta pas 2 jaar.

Sinds een jaar wordt er ook weleens een KADO (met hoofdletters, want het zijn GROTE dozen) bezorgt door “de man met de bus”. De man met de bus, die ken ik ook. Zijn bus heeft een specifiek rateltje en hij fluit als hij naar de deur loopt. Hij schrikt ook elke keer als ik door de brievenbus naar buiten kijk. Dat is grappig. Hij draagt de Grote Doos dan op één hand en drukt op de bel die het niet doet. Ik vraag mij weleens af waarom hij dat nog steeds niet weet. Baasje huppelt dan naar de deur en wij huppelen erachter aan en dan overhandigt de “man met de bus” de Grote Doos en huppelen we weer terug naar de kamer. Baasje zet de doos op de grond en dan duwen wij hem met onze neuzen over de vloer. Dat is namelijk grappig. Als we dat zat zijn, begint het leukste gedeelte; uitpakken.

Uitpakken kan niet snel genoeg gaan. Bij elk pakje, snoepje, shampoofles, hondenspel en bal gaan we harder kwispelen. Het karton van de doos mogen we verscheuren en met alles mogen we spelen. Behalve met shampoo dan, dat is ongezond.

Dus dat is het verhaal van de doos.

Laatst schijnt het baasje naar de plek geweest te zijn waar die dozen dus vandaan komen. Andy’s Dierensuper. Is een eindje rijden of treinen, maar dat geeft niks. Baasje heeft dat voor ons over. Dat ze er heen ging is niet het allerbelangrijkste, waar ze mee terug kwam wel.

Ze kwam terug met Bumpie.

Bumpie werd tergend langzaam uit de tas getrokken. Eerst zag ik een touw, toen zag ik een paar ogen en daarna een blauwe bal met maffe vormen. Het was liefde op het eerste gezicht. Bumpie lachte met zijn plastic ogen, en ik zette mijn blinkende tanden in zijn mollige, rubberen lichaam. Ik sleepte hem naar mijn bank en we keken elkaar 20 minuten diep in de ogen. Ik hield gelijk van Bumpie.

Ik hou van zijn krachtige, bolle lichaam. Zijn structuur. Zijn stuk touw dat uit zijn hoofd lijkt te groeien. Ik hou het meest van hem als hij gevuld is met snoepjes, hondenkoekjes of stukjes bruin brood met smeerworst of pindakaas. We zijn samen uren zoet. Hij past in mijn bek alsof we voor elkaar gemaakt zijn, Bumpie en ik.

Bumpie hangt aan een haakje in de gang en zodra we uitgaan, dan gaat hij mee. Ik draag hem vol trots rond -soms wel een uur lang- en in de boomgaard gooit baasje hem weg en dan zoek ik hem zo snel mogelijk op. Als ik hem tijdens het snuffelen vergeet, draai ik gelijk om, om hem dan weer te pakken. Bumpie is mijn vriend, mijn speelkameraad en mijn afleidingsitem als ik op straat loop. En toen, toen gebeurde er iets vreselijks.

We liepen langs de sloot, Bumpie en ik. Hij veilig in mijn bek. Ik bracht hem even naar baasje zodat ze hem kon gooien en wat doet ze? Ze gooit hem op het fietspad, Bumpie stuitert vrolijk alle kanten (zoals hij altijd doet) en ik spring om hem te vangen, mis hem op een haar na, en hij stuitert zo in de sloot. Boing, boing………….PLONS. Zo tussen de eenden. Ik rende naar de waterkant om hem achterna te springen, maar ik was al te laat. Het gat wat zich had gevormd toen hij tussen het kroos viel, sloot zich razendsnel en de sloot at mijn geliefde Bumpee op. Troosteloos stond ik aan de waterkant. Een traan druppelde over mijn wang. In de verte kwaakt een eend. Die kon mij ook niet helpen. En baasje, baasje klikte mijn riem aan, aaide mij over mijn bol en trok mij mee. Begreep ze dan niet wat er was gebeurd? Mijn vriend lag daar, in die vieze sloot. Alleen. Koud. In paniek. Maar ze was onverbiddelijk; we gingen naar huis. Het begon te regenen en ik zag hoe de druppels steeds grotere kringen maakte in de sloot, tussen het kroos. De eenden zwommen weg. Nu was Bumpie dus helemaal moederziel alleen. Nadat we thuis kwamen, ben ik op de bank gaan liggen. Het verlies van Bumpie voelde alsof ik een staartamputatie had ondergaan.

Het regent. Ik haat regen. Ik trek mijn jas aan, laarzen en wandel naar de schuur. Weer bedenk ik dat ik die schuur een keer moet opruimen. Ik schuif dozen opzij, til een oude kinderfiets op en vind wat ik zoek; een schepnet.

Door de stromende regen fiets ik naar de sloot. Ik heb goed onthouden waar de ramp zich voltrok. Bij de lange rietstengel, daar waar de haagwinde zich omheen heeft gekruld. Ik heb er niet teveel woorden aan vuilgemaakt, maar haar aangelijnd en meegenomen. Anders had ze nu nog in het water staan turen. Ik zet mijn fiets neer en loop naar de waterkant, het schepnet laat ik langzaam zakken en ik maak roerende bewegingen over het wateroppervlak. Het kroos wijkt en ik zie hem liggen op de bodem; knalblauw. Vrolijke ogen. Het is Bumpie. Ik reik naar voren en schraap over de bodem, mijn voet glipt weg en ik kan mij nog net vastpakken aan de rietstengel. Nog even volhouden, nog een stukje strekken. Het net buigt door en ik vis iets zwaars op. Ik kieper het net leeg aan de slootkant; het is aarde en wat waterplanten. Shit. Voor de tweede keer laat ik het schepnet over de bodem gaan en tik iets zwaars aan. Als ik het net -nu buigt het gevaarlijk naar beneden- weer ophaal, hoor ik iets scheuren. Het is het net. Met al mijn gewicht als tegenhanger, zwaai ik het net over het fietspad waarbij ik niet kijk of er een fietser aankomt. Gelukkig is het pad verlaten. Met een plof komt het net neer op het asfalt en stuitert Bumpie eruit. Hij kijkt gelukkig -Godzijdank- nog vrolijk. Ik pak het touw dat uit zijn hoofd komt tussen mijn duim en wijsvinger. Bumpie stinkt een beetje en hij is zwart. Maakt niet uit. De regen spoelt het wel weg. Ik trotseer opnieuw de regen, die nu een slagregen is, en fiets naar huis. 

Moedeloos kijk ik vanaf de bank naar buiten. Een streepje zon komt door de gordijnen. Mijn blaas zeurt. Het is droog, ik wil uit. Baasje pakt mijn riem en trekt haar laarzen aan. Ik sta bij de voordeur en wordt keihard geconfronteerd met het lege haakje. Bumpie. Ik laat mijn kop hangen en de riem omdoen. Dan opent baasje de voordeur.

En daar ligt hij! Ik geloof mijn ogen niet! Bumpie! Het is hem! Ik spring op hem af, snuffel, wrijf mijn kop langs zijn blauwe lijf. Ow, Bumpie! Je leeft nog. Het kan mij niks schelen dat er kroos op zijn gezicht zit en zijn touw stinkt. Bumpie.

Ik hou zoveel van je!

 

Kruipt mijn manier van schrijven onder jouw huid? Koop dan het boek De Hondenvechter

€ 12,95 – Koop het boek

€ 2,00 – Koop het E-book De verhalenbundel Door pootjes gedrukt

Leave a Reply