Back to Home

Hero

Ik word altijd aangetrokken door de metalige geur van bloed.
Echt omschrijven kan ik dit niet.
Mijn hele zijn is gebouwd op het bespeuren van rotting, dood en bloed. Daar leef ik van.
Op het moment dat ik de geur ruik – zo dichtbij – wrijf ik mijn vleugels over mijn blauwmetalen lichaam, zet af met mijn pootjes en besluit de geur te volgen.

Ik wurm mijzelf door een openstaand raam.
De geur is nu veel sterker.
Ik krijg er honger van.
Zachtjes ruisend met mijn zijden vleugels, speur ik de ruimte af naar de bron van de heerlijke geur.
En dáár is het.
De keukenvloer.
Grijs marmer.
Niet vlekkeloos, maar met grote stromen van rode, stroperige rivieren met voedsel. De randjes kleuren al gelig. 
Het stollingsproces is begonnen.
De aanvoer nog niet gestopt.
Er moet nog een hartslag aanwezig zijn in de bron.
Met mijn pootjes baadt ik in het stollende bloed, zuig het op. In steeds langzamer wordende kloppende golven stroomt vers bloed uit een open wond.
Aan zuurstof blootgesteld weefsel begint al – voor mij – aangenaam te ruiken. Het zal niet erg lang meer duren voor er meer zoals ik worden aangetrokken door de afstervende weefsels.
Autolyse heet dat, en het is het proces waarbij afgestorven cellen zichzelf vernietigen. Een eiwitrijke voedselbron voor mij en mijn toekomstige eitjes.
Ik trippel over het marmer naar de warme bron.
Wimpers kleven aan elkaar in het dichtgeslagen oog, wondvocht uit de open hoofdwond druipt over de zacht behaarde wang.
Een snorhaar trilt.
Een traan stroomt uit de ooghoek.
De fles waarmee het hoofd in elkaar is geslagen, ligt tegen de brommende koelkast aan.
Het oog knippert even, en gaat een stukje open. 
De poot die in het bloed ligt, begint te schokken.
Neusgaten gaan langzaam open en dicht. Flanken gaan nauwelijks zichtbaar op en neer.
Tegen het raam tikt een soortgenootje.
En nog eentje.
Steeds meer getik en gezoem.
Ik trippel verder naar de hoofdwond.
Als ik hier mijn eitjes leg, zullen mijn larven het afstervende vlees eten en de wond langzaam helen.
Tenzij het lichaam sterft.
Ik ben maar klein, maar ik kan wel nadenken.
Er stroomt een gedachte vanuit het lichaam mijn hoofd in.
Beelden doen mijn tikkende, kleine vliegenhart stilstaan.
Geschreeuw van een man, de geur van alcohol, een beangstigende allesvernietigende woede trekt door mijn hoofd. Het gevoel dat mijn buik langzaam oplost, een hoek om in te kruipen.
“Tegen de koelkast, in de hoek, tegen de plint, maak je klein, maak je klein, zorg dat hij je niet ziet…”
Ik word VERSCHRIKKELIJK bang.
Nog nooit in mijn eenvoudige vliegenleven heb ik dit soort angst gevoeld. Mijn leven bestaat uit zoeken naar eten, eitjes leggen en verder zoemen.
Meer niet.
Een overweldigend verdriet en medelijden verdrijft mijn angstgevoel. Als ik geen vlieg was, dan zou ik huilen om dit stervende lichaam. Ik wrijf mijn voorpootjes tegen elkaar, vouw ze voor mijn robotachtige kopje.
Het moet lijken alsof ik bid.
Kniel voor liefde en medelijden.
We zijn met velen.
Zachtjes, met gevouwen vleugels komen we door de kier van het raam.
Vullen de ruimte met ons gezoem.
Het lichaam ademt steeds langzamer, het kloppen van het hart vertraagd.

Ik heb mijn zware tas met boodschappen over mijn schouder gehangen als ik over de galerij van het appartementencomplex loop.
Het gewicht drukt in mijn schouder.
Puffend zet ik de tas voor mijn voeten op de grond.
In de verte is mijn voordeur.
Mijn hand steek ik in mijn jaszak om mijn sleutels te pakken.
Naast mij tikt een vlieg tegen het raam dat op een kiertje staat.
Zijn bolle, blauwmetalige lijfje beukt tegen het raam.
Tik, tik, tik… Er komt een tweede vlieg bij. 
Stomme beesten, zien ze de kier soms niet?
Een derde vlieg voegt zich bij de andere twee.
Voor ik het weet, tikt er een wolk van blauwe pantsers tegen de ruit.
Misselijkheid borrelt naar boven. Ik wil er niet naar kijken, dus richt ik mijn blik op mijn boodschappentas.
Het ratelende getik op het raam wordt steeds harder. 
Ik wil het niet, maar ik lijk geen controle meer te hebben over mijn nieuwsgierigheid. Wat is hier binnen aan de hand?
Ik leg mijn hand op de koude ruit en tuur door het glas.
Een marmeren keukenvloer, een dikke stroom bruine vloeistof die uit de richting van de koelkast lijkt te komen. Of stroomt het er juist naartoe?
Ik druk mijn wang tegen het glas.
In de bruine vloeistof ligt een gebroken fles.
Mijn hart slaat drie slagen over. De vliegen slaan op het ritme mee tegen de ruit.
Ik haal mijn boodschappen uit mijn tas en zet ze netjes op de grond. Van groot naar klein. Geen idee waarom ik dit doe, maar ik heb dáár nog wel even controle over. 
Over de rest niet.
Bevend wikkel ik de stoffen tas om mijn gebalde vuist.
Ik beuk tegen de ruit, er gebeurd niks. Een trilling.
Ik ram tegen de plek waar het slot moet zitten.
Haal uit.
Een gigantische pijnscheut trekt door mijn pols als ik voor de derde keer tegen de ruit beuk. Splinters glas kletteren over de vensterbank. Ik luister even of er geluid uit de woning komt, wikkel de tas van mijn hand en leg hem over het kozijn met de opstaande scherven. Met mijn schoenzool trap ik alle uitsteeksels plat en klim – zonder na te denken – de keuken in. Ik hoor hoe mijn spijkerbroek scheurt en voel iets in mijn knieholte prikken.
Ik land met een plof op de keukenvloer en volg de bruine stroom.
Er ligt een hond.
Het oog knippert.
De vliegen stijgen op als ik dichterbij kom.
Een open wond op de kop van de hond doet opnieuw een golf van mijn ontbijt naar boven komen. Ik sla mijn hand voor mijn mond en neus. Ik moet mijn blik afwenden, even mijn ogen sluiten en dan doorzetten. Ik heb ergere dingen gezien.
Voorzichtig en met één hand nog steeds over mijn mond geslagen, kniel ik naast de hond neer.
Ik hoor hoe de lichte ademhaling versnelt, flanken gaan op en neer. Angst. Het is pure angst. Ik haal mijn hand van mijn mond en begin zachtjes te praten, pak de trillende poot vast. Probeer te kalmeren. Met mijn andere hand haal ik mijn mobieltje uit mijn jaszak en bel gewoon 112 en leg de situatie uit, geef adresgegevens door. 
Het is tenslotte een inbraak, ik heb een wond en ik weet niet wie of wat zich er nog meer in de woning bevindt. 
In ieder geval een monster.
Een monster dat alcohol heet, en een mens in zijn greep houdt. De lege fles, de geur van ethanol.. het zegt mij genoeg. Ik denk aan de schreeuwende, dronken buurman en zijn hond. Ik denk aan het geluid van doffe klappen en gehuil waar ik al zo vaak over gebeld heb met de politie en de woningbouw.
Ik denk aan de stervende hond, hier, naast mij op de grond.
Wat zou er gebeurd zijn?
In de verte hoor ik sirenes dichterbij komen.
Stemmen.
De hond ademt nog steeds. 
Ik durf de kop niet vast te houden uit angst het letsel te verergeren, maar trek mijn jas uit en leg het over het rilllende lichaam terwijl ik de poot blijf vasthouden en zachtjes praat tegen de hond.
“Het komt goed. Jij zult leven. Ik beloof het je…”

De deur wordt open gebeukt.
Mannen in uniform stormen naar binnen. 
Een gezicht voor het gebroken raam. 
Ik vertel wat ik weet, terwijl de mannen en vrouw in blauw en geel de deur naar de slaapkamer rennen. 
Ze openen de deur, trekken de buurman uit zijn bed.
Strompelend, tussen 2 agenten in, staat hij stil bij de keukendeur. Even kruisen onze blikken elkaar. Zijn mond gaat open. Hij schreeuwt.
“Die kuthond! Hij had gewoon dood moeten gaan. Hij had gewoon NIET mijn fles bier moeten omgooien. Die GORE kuthond…! Ik had harder moeten slaan. Ik had zijn darmen eruit moeten snijden met het gebroken glas..”
De buurman schreeuwt, spuug spettert in het rond.
Het trillen van de hond wordt erger. Doodsangst is zichtbaar in het half open oog.
Dan wordt de man weggetrokken.
Maakt plaats voor de jongens van de Dierenambulance.
Ze hebben een brancard, een infuus. Een koffer met verband. Ik laat de poot los en geef hen ruimte.

Twee medewerkers van de Dierenambulance dragen de brancard de ambulance in.
Een frisse wind is opgestoken.
Ik staar naar mijn boodschappen.
Ze liggen verspreid over de galerij, maar het laat mij letterlijk koud. Ik sla mijn armen om mijn lichaam heen.
Ik hoor hoe de agent vragen stelt.
Ik probeer ze te beantwoorden.

Ik zal nooit twijfelen.
Ik zal altijd voor de redding gaan.

 

 

In de lucht ontploffen sterren.
Ik hoor hun knallen.
Door mijn gesloten gordijnen zie ik ze oplichten.
Het is oud en nieuw. Een nieuw jaar. Nieuwe kansen.
Voor mij wel.
Voor hem niet.

Ik dacht dat het een makkelijke zaak zou zijn.
Dat de politie mijn naam en mijn getuigenis zou opschrijven.
Dat ze mijn buurman mee zouden nemen naar het bureau. Dat ze hem zouden opsluiten in een cellencomplex. Op water en brood. Even afkoelen.
Dat er kritische vragen gesteld zouden worden. Dat een rechter zich zou verbazen over de koele wreedheid waarmee hij zijn hond dood wilde slaan. Om niks.
Maar zou ging het niet.
Nee. Het ging heel anders.

Ik leg de telefoon neer.
Wat ik hoorde was niet best.
Een rilling trekt over mijn rug.
Natuurlijk heb ik veel ellende gezien. Natuurlijk heb ik pijn gevoeld bij de aanblik van een gewond dier.
Ik heb gehuild om mishandelde dieren. Onbegrepen dieren. Ik heb mensen getroost.
Vreselijke woorden uit moeten spreken. De hoop in baasjes hun ogen zien verdwijnen als ik ze terug naar de realiteit breng.
De realiteit is dat niet alle dieren die op mijn tafel komen, te redden zijn.
En als een dierenambulancemedewerker belt, met een trilling in zijn stem. Dan weet ik al hoe laat het is.
Ik loop naar de balie waar mijn assistente zit, ze voert afspraken in en ik tik op haar schouder. 
Begin een opsomming van alles wat ik klaargelegd wil hebben. Ik zeg haar dat het een spoedgeval is. 
Dat ze zich op het ergste moet voorbereiden.

Een hond waarvan het gezicht is ingeslagen met een fles.
Dat beloofd weinig goeds.
Maar ik zal doen wat ik kan.
Beloofd.
Ik hoop altijd dat het geen “vechthond” is.
Dat is de naam die men graag aan deze honden geeft.
De gruwelijke waarheid is dat het meestal een vechthond is.
Omdat het een vechthond is.
Omdat mensen denken dat de enige functie van deze honden, agressie en een imago is.
Dat geeft mensen een reden om ze zo slecht mogelijk te behandelen.
Ze vast te binden, achter te laten, in elkaar te trappen, dood te slaan. Of simpelweg door hun hoofd te schieten of te verdrinken.
Soms in een zak, meestal met alleen iets zwaars om hun nek.
Oh ja. Ik heb ze allemaal op mijn tafel gekregen. De honden van de krantenkoppen.
Die gevonden werden in delen, in zakken langs de weg. In het water, in de berm. Begraven in een speeltuintje of gewoon, gedumpt op straat in een boodschappentas.
Ze hebben mij alles verteld.
Over hun laatste momenten en over hun eerste momenten. Over de jaren dat ze liefde kenden en over de maanden die ze hebben gesleten door heel het land, van mand naar mand. Van kwade naar slechte bedoelingen. In de meeste gevallen met de meest verschrikkelijke afloop die je maar bedenken kan.
Ik heb ze teruggekregen uit de zogenaamde opslag, uit de Universiteit. Dode lichamen door de politie aan flarden geschoten. In een crematie of laboratoriumzak.
Ik heb ze allemaal gezien.
En elke keer na een telefoontje als dit, bid ik dat het niet weer een slachtoffer van zijn of haar ras is.
Tegen beter weten in.
Dan vliegen de deuren open, en wordt de brancard met de hond naar binnen gedragen.
Ik hou de deur naar mijn behandelkamer open, tijd voor beleefdheden hebben we niet. De medewerkers van de dierenambu worden gevolgd door een agente van de Dierenpolitie. Ze wil notities maken van mijn bevindingen, dat is gebruikelijk in dit soort zaken.
Ik gesp de banden van de brancard los en sla de punt van de deken opzij.
Ik kijk recht in een gapende hoofdwond. Er steken glasscherven uit de wond, ik zie het wittige schedeldak onder de gescheurde hoofdhuid die al begint te ontbinden. Bruine vloeistof kleeft over de kop en het oor van de hond. Omdat hij op zijn zij ligt, kan ik niet zien of het andere oor nog deels vastzit aan het hoofd, of in zijn geheel is afgerukt.
De hond lijkt niet bij kennis te zijn, maar ademt lichtjes en rolt met zijn ogen. Ik zie dat de flanken sneller op een neer gaan. De hond is bang.
Ik hoef mijn assistente niet te roepen. Ze staat al naast mij. Ontsmettingsmiddel, steriele doeken in de aanslag. Ze geeft mij een flesje anesthesiemiddel aan, legt de naald klaar en scheert de poot van de hond. Samen leggen we een infuus aan en geven een middel wat de hond in slaap brengt.
Als de flanken rustiger bewegen en de ademhaling regelmatiger wordt, pak ik een grote pincet en trek voorzichtig de scherven uit de schedel van de hond. Ik leg ze op een stuk papier.
De agente praat in haar I-phone en volgt mijn bevindingen. Ik vraag haar de stukjes glas veilig te stellen; het kan bewijs zijn.
Terwijl ik de scherven verwijder, maakt mijn assistente de wond schoon. We werken stil samen, maar voelen wat we denken.
Als alle scherven verwijderd zijn, bekijk ik voorzichtig de kop van de hond. Ik let op bloeduitstortingen naast de oren, constateer dat het oor waarvan ik dacht dat het ontbrak er nog wel aanhangt. Met een chirurgisch nietapparaat breng ik agraves aan en maak het oor vast aan de kop van de hond. Ik leg een drain aan vanuit de wond bij het oor en als ik er zeker van ben dat er geen bloedingen in de hersenen zijn. De oogkassen van de hond zijn volledig opgezwollen wat duidt op een flinke impressiefractuur, wat niet vreemd is als je schedel met geweld wordt ingeslagen.
Het hersenvlies zal herstellen als ik ervoor zorg dat alle glas en eventuele botsplinters goed zijn verwijderd. Het litteken zal bedekt worden met nieuwe haren, de zwellingen in de ogen zullen wegtrekken.
Maar wat is er gebeurd in het hoofd?
Wat gebeurd er als deze hond wakker wordt?

Direct na de ontploffende sterren en de knallen begint het gebeuk waar ik bijna aan gewend ben geraakt.
Het beuken van de schouder van mijn buurman op mijn voordeur.
Oud en Nieuw is een reden om je volledig steriel te zuipen, dus grijpt hij zijn kans.
En met een beetje pech grijpt hij ook zijn hond.
Want in tegenstelling tot wat je als normaal mens zou denken, kreeg hij hem gewoon terug.
Alsof er niets gebeurd was.
Ja, hij kreeg een geldboete.
En er zou een controleur moeten komen.
Maar een afdak, voer en water is voldoende.
Ook als je het slachtoffer van een poging tot doodslag bent.
Dan mag je terug naar je potentiële moordenaar.
Het beuken gaat over in gekletter wat betekent dat hij inmiddels zijn lege flessen tegen mijn deur aan het gooien is.
Voorzichtig sta ik op van de bank, sluip op mijn tenen naar de voordeur en leg mijn oor ertegenaan.
Ik hoor hoe hij in zichzelf praat, scheldt, tiert.
Ik sluip weer terug naar mijn woonkamer en doe de tussendeur dicht. Ik loop naar mijn balkon, open de deur en ruik de geur van kruit. Het prikt in mijn neus.
Met mijn voet tik ik tegen het scherm dat mijn balkon van zijn balkon scheidt.
“Hero…?”
“Hero, ben je buiten?”
Het zachte geschuifel van zijn poten bevestigt dat hij er is. Dat betekent ook dat hij veilig is.
Ideaal is het niet, alleen op het balkon tijdens Oud en Nieuw, maar alles beter dan wéér onder de werkschoenen van je dronken baas. Met een fles slaan, zal hij niet meer doen. De wonden zijn dan te goed zichtbaar en gemene mensen, in en inslechte mensen kunnen ook heel geniepig doorgaan met hun mishandelingen.
Blauwe plekken zie je niet zo goed op een grijze, blauwe hond.
Nee.
Die zie je niet. Maar ze zijn er wel.
Onder de kier van de afscheiding steek ik mijn hand. Ik voel de warme tong van mijn hondenvriend. Ik voel hoe hij kwispelt. Ik voel hoe hij door zijn voorpoten zakt, zijn kop tegen mijn hand legt. Ik voel de rafels, zijn littekens, ik voel het oor dat koud is omdat de zenuwen enorm zijn beschadigt. Ik voel zijn kloppende hart.
Van binnen schreeuw ik het uit.
Van wanhoop.
En woede.
Bij de voordeur gaat het gebeuk door.
Aan het balkon hangt een spinnenweb, het lijkt leeg. Een vlieg, gevangen, uitgedroogd. Opgegeten, vermoord. Stille getuige van mijn verdriet en boosheid.

 

 

Onder de indruk van mijn werk?
Koop mijn boeken via deze pagina, of doe een donatie via:
https://www.doneeractie.nl/ik-wil-schrijven/-30080

Leave a Reply