Back to Home

Huid op asfalt..

Ze werden spierwit. Zo hard kneep ik in mijn stuur. Ik keek naar mijn knokkels. Glimlachte.
Waren het de zenuwen? Of de spanning?
Ik drukte met mijn voet op het gaspedaal en liet de motor van mijn auto janken. Loeien.
Mijn glimlach veranderde in een nerveuze schaterlach.
Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel. Achter mij is niets. Voor mij is ALLES.
Dan zet ik de versnelling in zijn één en geef plankgas.

Ik hoor de motor loeien.
Ergens achter de vooruit een gezicht. Door de spiegeling van de zon kan ik het gezicht niet goed zien.
Mijn knieën doen pijn. Uit de schaafwonden druppelt bloed.
Aan mijn linkervoet hangt een aan flarden gescheurde sneaker en mijn slapen kloppen als een bezetene.
Mijn hart trommelt en dreunt in mijn borstkas. Ik kan mij voorstellen hoe mijn hartkleppen overuren draaien.
Het doet pijn. God, wat doet het pijn.
Ik probeer rechtop te gaan staan, zet mijn ene voet voor de andere. “Rennen, rennen!” schreeuwt een stem in mijn hoofd. Maar mijn lichaam reageert niet.
Ik hoor weer hoe de motor loeit. Er wordt geschakeld. Nu reageert mijn lichaam wel.
Voorovergebogen met mijn arm over mijn maag begin ik te draven. Te strompelen. Ik struikel en sta weer op.
Naar mijn gehavende en bloedende knieën durf ik niet meer te kijken. 
Alles doet zeer. Boven het dreunen van mijn hartslag in mijn slapen hoor ik de auto. Er wordt gas gegeven.
Er is een klap in mijn rug en ik dreun achterover. Pijn snijdt door mijn ruggengraat. Knak, knak. 
Breken mijn wervels of mijn ribben?

Een klap zo geweldig. Hard. 
De bumper raakte hem met 70 kilometer per uur in zijn knieën en ik zie hoe zijn rug op de motorkap dreunt.
Dan maakt hij een soort salto, ik hoor hoe het lichaam langs mijn auto stuitert. Bonk, bonk. Prachtig.
Ik stamp op de rem, piepend komt de auto tot stilstand. Opnieuw kijk ik in mijn achteruitkijkspiegel.
De adrenaline dendert door mijn aderen. Ik tril, opwinding en angst wisselen elkaar af.
In de spiegel zie ik een opgekruld lichaam op de weg liggen. 
Bevend zet ik de versnelling in zijn achteruit en sla mijn vrij arm om de passagiersstoel. Ik draai mijn lichaam om goed te kunnen kijken en sturen. Dat gaat even niet zo makkelijk, maar dan slinger ik met mijn auto op het lichaam af.
Niet twijfelen nu, gas geven. Voor de tweede keer voel ik een klap en dreunen de wielen over het lichaam.
Ik parkeer de auto in de berm en blijf zwaar hijgend zitten. Even sluit ik mijn ogen.
Dan pak ik de krant van de achterbank en kijk opnieuw naar het nieuwsbericht.
Ik lees het hardop:
Automobilist rijdt in op gansjes..
Walgelijk.
Ik voel buikpijn en woede opborrelen.
Opnieuw kijk ik naar het opgekrulde lichaam, het begin inmiddels te bewegen. Te schokken.
Langzaam open ik mijn portier, de krant met de opengeslagen pagina in mijn handen. Ik wandel rustig naar het verwrongen lichaam toe. Hij ademt. Rochelend. Bloedbelletjes borrelen tussen zijn lippen door, op zijn t-shirt stukken van gebroken tanden. De linkeroogkas is vreemd verbrijzeld. Het geeft dat wat ooit een gezicht was een vorm waar ik om moet lachen.
“Je ziet er niet uit..” fluister ik terwijl ik mij vooroverbuig naar het bebloede oor.
Ik wurm mijn voet onder de verbrijzelde wervelkolom en rol hem tergend langzaam om. 
“Die rug, daar moet je eens naar laten kijken. Dat ziet er niet zo best uit.”
Ik krijg geen antwoord. Alleen gehoest en gekreun.
De krant, ik laat mijn ogen nog een keer over het artikel gaan. “Klootzak,” fluister ik. 
“Goor, gemeen onmens. Je mag rotten in de hel.”
Ik rol de krant op, open de mond met de verbrijzelde tanden en duw de opgerolde krant zover mogelijk het strottenhoofd in.
Dan loop ik naar mijn auto, de motor draait nog. Ik trek de kofferbak open en tilde zware jerrycan met benzine uit de geopende bak. Met de jerrycan hoog boven mijn hoofd gooi ik de inhoud over de auto, er druppelt een beetje op mijn t-shirt, maar dat maakt niet uit.
Niks maakt uit.
Ik kijk nog even naar het lichaam dat is gestopt met schokken. Ik denk dat hij dood is. Het maakt mij niet uit. Als ze hem vinden is het toch te laat. 
Uit mijn zak pak ik een aansteker, weeg hem even in mijn hand. Trek mij vuile shirt over mijn hoofd en pak mijn rugzak van de achterbank. In mijn beha en met mijn haren los, steek ik het t-shirt aan en gooi het naar de auto.
Er gebeurd even helemaal niets, maar dan is er een grote steekvlam.
Ik stap over het lichaam heen, en loop de weg uit. Ik kijk niet meer om.
Er gaat alleen een lichte schok door mijn lichaam als ik de klap van de exploderende benzinetank hoor.
Een glimlach speelt om mijn lippen en ik veeg een lok haar achter mijn oor.

Doctor Death mag dan wel vastzitten.
Sistah Macabre neemt zijn taak wel een tijdje over.

Wil je weten wie Doctor Death is?
https://www.andysdierensuper.nl/merkloos/de-hondenvechter-deel-2

Leave a Reply