De Schuur
Ik moet een jaar of 8 geweest zijn toen ik hen voor het eerst zag. In de schuur. Opgestapeld in benches alsof ze kartonnen verhuisdozen waren. Dat weet ik omdat wij vaak verhuizen, mijn vader, moeder en ik. Omdat mensen ons na een paar jaar niet meer in de wijk willen, het geblaf zat zijn of bang worden van mijn vader.
Mijn moeder kan het niet zoveel schelen, die houdt zich bezig met kleding, nagels, haar haren of vriendinnen. Ik denk wel dat ze van mij houden, ik krijg aandacht, speelgoed. Maar elk jaar een andere school, nieuwe vriendinnen maken, weer een kamer inrichten. Ik ben pas 8 jaar, en de laatste keer dat we verhuisden heb ik niet meer de moeite genomen mijn koffer uit te pakken.
Omdat we elk moment weer kunnen vertrekken.
Ik zag haar zitten. Achterin. In een kleinere bench dan de anderen.
Ze was kleiner dan de rest, met grote glanzende diepbruine ogen en een zachte blik. Een ruwe vacht, dof, maar ik zag dat er ergens een glans verborgen zat.
Ondanks dat mijn vader het mij verboden had om in de schuur te komen, deed ik het toch. Ik begon met het stiekem brengen van mijn avondeten. Naar haar. Ik sloop ’s nachts mijn bed uit, liep op mijn blote voeten naar de schuur. De sleutel haalde ik voorzichtig van het haakje in de gang, ik stak hem nog voorzichtiger in het slot om geen lawaai te maken en schoof de deur open. In mijzelf bad ik tot de andere honden dat ze niet zouden gaan blaffen. Om de één of andere reden leken ze het te begrijpen. Ik legde mijn wijsvinger op mijn lippen, keek naar de ogen die glansden in het donker, verstopt in hun benches en sloop er op mijn tenen voorbij.
Naar Mouche.
Mijn papa doet slechte dingen met honden. Ik weet niet wat precies, en ik wil het niet weten. Sluit mijn ogen ervoor en loop door. Ik kijk niet naar de hoofden vol littekens, de poten in dikke stukken verband. Ik knijp mijn neus dicht voor de geur van ziekte en dood.
Mouche likte mijn handen, en zover het mij lukte stak ik allebei mijn handen door de bench en hield haar kop vast, haar warme kop met de zachte oren. En dan keken we elkaar aan, zij verwachtingsvol en vol liefde, ik met een brok in mijn keel omdat ik ergens, diep van binnen wel wist dat ook zij zo zou eindigen als de rest. Ik trok de restjes eten uit mijn zak, verstopt in een boterhamzakje en mee gesmokkeld van de eettafel. Ongezien liet ik kleine stukjes vlees, groene en aardappel in mijn schoot glijden waar het zakje lag.
En toen kwam die dag dat ik naar je toe wilde sluipen, en de schuur al open was. Pa stond mij op te wachten. En echt blij keek hij niet. Ik schuifelde voorzichtig en met mijn gezicht naar de grond naar je toe, terwijl Pa naar mij keek. Boos. Zweet parelde van zijn voorhoofd, in zijn hand een blikje bier dat hij fijn kneep. Hij trok je aan je nekvel uit de bench en ik keek je aan, en jij keek terug. Ik merkte dat de schuur werd verlicht door koplampen en dat Pa zijn bus er met draaiende motor stond. Een autodeur die dichtklapte en een man met een enge grijns die tevoorschijn kwam.
Ik heb op dat moment zoveel gedachten weggeduwd, aan mijzelf gedacht, mijn cadeaus, mijn veiligheid. Mijn mama die zou krijsen en hysterisch zou doen. Maar ik verzamelde al mijn kracht, al mijn moed en gaf papa zo’n ongelooflijk harde duw dat het blikje uit zijn handen vloog, hij even wankelde en uiteindelijk zijn greep op jouw nekvel verslapte.
“REN! Mouche, REN!”
Je twijfelde even, knipperde met je ogen en toen ging je. Naar de openstaande deur van de schuur waar de man met de grijns de weg probeerde te versperren en je tegenhield. En toen deed je iets wat ik je nooit heb zien doen. Je beet. Je beet in zijn hand en de man slaakte een gil. In het schijnsel van de koplampen keerde je nog één keer om, ik zag je bruine ogen. En toen was je weg.
Mouche.
Prinses van de straten van Parijs.
Chef de Cuisine van de overvolle vuilcontainers achter de restaurants, lunchrooms en met als grote favoriet de Mac Donalds aan de Rue d’Rivoli, waar de hamburgers in grotere getalen worden weggegooid dan mijn maag ooit kan vullen.
De straten en de boulevards zijn van mij in de nachten, de dagen slaap ik weg in mijn kartonnen doos in het park Des Buttes Chaumont, aangelegd door Napoleon en geweldig om je te verstoppen. Er zitten zoveel mensen en dieren in deze stad verstopt, dat niemand weet dat er naast het gewone leven, ook nog een andere wereld zich heeft gevormd, buiten het gezichtsveld van de mensen die hun blik op hu eigen leven hebben gericht. Een geheime wereld van de dieren zoals ik. Die zijn ontsnapt aan hun leven van misbruik en spanning.
Mouche, of Vlieg. Vliegensvlug, vliegende poten die mij dragen.
Verlang ik nooit naar een mand of een hand? Of een bak met voer en een bank? Ja. Dáár zou ik naar kunnen verlangen als ik zou weten wat het is. Maar dat weet ik niet. Ik ging van bench naar straat. En hier heb ik naar mijn zin, kan ik mij redden. In een thuis of een huis zou ik mij misschien niet kunnen gedragen, mijn draai niet vinden of zijn wie mensen willen dat ik ben.
Ik zie haar huppelen in haar uniform. Op weg naar school, pré-ecole. Pak donkerblauw en de kousen over de knie. Over haar schouder haar tas, haren krullend langs haar mooie gezicht. Zij die mij jaren geleden de vrijheid gaf. Als ik haar zie laat ik de bladeren van de struiken waarin ik mij verstop ritselen. Als ik niet slaap in mijn kartonnen huis, dan volg ik haar sluipend en zacht.
En ik voel dat er in de toekomst, een ander leven voor ons wacht.
Ik noemde haar Mouche, Vlieg. Vliegensvlug. Terwijl de échte herinnering aan haar vervaagt, maar niet verzwakt. En als ik in stralen van de zomerzon naar mijn school loop, dan hoor ik hoe de struiken ritselen. Ik haar het snuiven van een neus in de aarde. Hoe ze geruisloos en stil beweegt als ze mij volgt. Maar als ik mij vlug omdraai, zie ik nooit wat ik verwacht.
Ik voel dat ze ergens in de toekomst, stil en geduldig op mij wacht.
Meer lezen? Volg mij op FB https://www.facebook.com/lecreateurdetexteur/
of koop mijn boek:
deboosere nadia
25 juni 2017 - 08:29 ·Marvellous written.
Warm, hard, tender. If you have feelings, imagenation. You are there.