Back to Home

De Bevers komen!

De man tuurt met zijn nachtkijker langs de waterkant. Er ritselt riet, ergens duikt een klein waterhoentje onder het gladde oppervlak en maakt kleine rimpels op het water. Het licht van de lantaarns weerkaatsen in de donkere en brede sloot die de volle maan weerspiegelt. Het is doodstil. De man ademt moeizaam, zijn reuma speelt op. Maar toch trok het water – DE GROTE ONTDEKKING – hem als een magneet. Hij moest en zou het met eigen ogen aanschouwen.

Een paar dagen eerder reed hij nog zijn rondje. Meestal hetzelfde, iets korter als het slecht weer is. In de zomer in een t-shirt, maar nu -nu de koude herfst haar intrede heeft gedaan- dik ingepakt in zijn werkjas, fel hesje over de rugleuning van zijn scootmobiel. Een deken over zijn stijve, pijnlijke benen en altijd zijn trouwe herder naast hem. Iedereen kent hem en hij kent iedereen. Hij zwaait, auto’s toeteren terug. De bakker bewaart altijd een koekje voor Rex.

Rex, trouwe makker, bondgenoot. Hij verdreef de eenzaamheid toen de reuma de man aan zijn scootmobiel en huis bond. Als een gevangenis, met behangen muren en een vrolijk schilderij. Met uitzicht op de straat. Waar de mensen lopen en de kinderen spelen. Waar een balletje wordt getrapt. De gevangenis waar zij hem elke dag achterliet, met een broodje of een kop soep. Als ze ging werken in het bejaardentehuis. Even weg van de bejaarde thuis. Dat dacht hij dan. Sarcastisch. Maar ook een beetje kwaad. Al zou hij ervoor zorgen dat ze het nooit te weten zou komen dat hij zo dacht. God, als Rex toch eens wist hoe hij de man had gered. Zijn leven een andere wending had gegeven. Zijn grote kop, trouwe ogen. Altijd aan de man zijn zijde.

Die donderdag was Rex de berm ingedoken en had de man zich een gevaarlijk eind uit zijn scootmobiel gebogen om te kijken wat er was. Het ding was zelfs een stukje overgeheld. Toch was hij doorgegaan. Hij moest weten wat er lag. Terwijl Rex kwispelde en zijn lippen likte, zijn neus dieper in de struiken stak, zag de man wat Rex zag; een stuk hout, nee. Een boom. Geveld en ontveld, vakkundig ontdaan van zijn bast en met de afdrukken van vlijmscherpe tanden. De man liet zich weer terugzakken in de scootmobiel, en schrok even toen de 2 wielen met een klap weer op de grond knalden. Hij wreef over zijn kin, en trok de riem van Rex naar zich toe. Toen had hij de scootmobiel in zijn vooruit gezet, en was linea recta naar zijn buurman (die glazenwasser is) toegereden.

“Moet je kijken……,” en hij had gewezen naar de boom. In de berm. Zijn maat had een paar takken aan de kant geduwd en gekeken. “Je hebt gelijk,” en hij had een sjekkie gedraaid, terwijl hij op de man zijn scootmobiel leunde. “Kannie missen.” Het sjekkie bungelde aan zijn lip. De mannen hadden zich omgedraaid en waren naar huis gegaan. Om een plan te bedenken.

En nu ligt hij hier. Zijn maat naast hem. Rex op de plank van de scootmobiel die ze achter zich in de struiken hebben geparkeerd. Eerst snurkte de hond, maar nu slaapt hij zo diep dat zijn adem slechts een zuchtje in de nacht is. Ze turen door hun nachtkijkers. Van nek tot enkel hebben ze zich gehuld in camouflagekleding. Van het karpervissen dat ze vroeger weleens deden. Het kostte even moeite om de rits dicht te krijgen en de broekspijpen zijn iets te lang. De nachtkijker is nog uit zijn diensttijd. 1961 moet dat geweest zijn. Maar het ding doet het nog prima, en tja. Wat wil je met een oog dat grijzig is van de staar en een gezichtsvermogen van 60%? Zijn bril vertekent het beeld. Naast hem licht het 15e sjekkie van die avond op. Zijn maatje rookt nog net zoveel als 30 jaar geleden. Aan de overkant van de sloot blijft het stil. Zo nu en dan laat een glanzende rat zich in het zwarte water glijden. Een fuut fluit. Het riet begint te ruisen. Er verstrijken 3 uren voor ze gaan gapen. Zijn maatje geeft het als eerste op, staat op, klopt zijn knieën af en steekt zijn pak sjek in zijn achterzak. “Tis goed geweest, we nemen een biertje en gaan naar moeders-de-vrouw.” Hij knikt instemmend. Ze rollen en wandelen naar huis en nemen afscheid voor de deur.

Nachten verstrijken en vragende blikken van het thuisfront worden met een norse grom of een schouderophalend gebaar beantwoord. “Biertje drinken” of “Oude herinneringen ophalen” roepen de mannen tegen hun vrouwen. In werkelijkheid brengen ze de duistere uren door, turend naar de waterkant. Daar waar de boomstam ligt. Ontveld. Wonder boven wonder lijkt het ding elke dag een stukje meer afgekauwd te worden. En er komen meer boomstammen bij. Ontdaan van hun vel, hun bleke bast weerkaatsend in het licht van de maan. En de lantaarns. Maar ze laten zich niet zien.

Zij.

De Bevers.

De mannen hebben het Waterschap al gebeld. Die stuurden een vent in een busje. Met laarzen en flesjes voor watermonsters. Met een schepnet waarmee hij de bodem van de slaat aftastte. Hij fotografeerde de takken die de buis naar een andere sloot blokkeren. De mannen hadden zwijgend toegekeken. Rex met een tennisbal, de man met zijn verrekijker en zijn maat met het sjekkie aan zijn lip. De Waterschapsman had wat gegromd, zijn spullen in het busje gegooid en beloofd te bellen. Ze hadden gekeken tot het busje de hoek omstoof. Een sjekkie doofde in de plas.

En daar komt zij aan. Smijt de voordeur dicht en roept de honden. Daar lopen ze. Alle drie. De twee honden -stel Grote Jongens, maar volgens haar een reu en een teefje – voorop. Neus in de lucht, raar blauw speeltje in de bek.  “Kom op Rex, aan de kant.” Hij zet zijn scootmobiel voor de grote herder, die vrolijk op en neer springt. Zijn maat knijpt zijn ogen dicht en wijst. “Dat is nou een Moordwijf. Met die stevige kont en die blonde haren.” Ze grijnzen naar elkaar. En kijken haar na als ze hen groet. Ze zien hoe de honden rennen en spelen, en de man in de scootmobiel, die knijpt in zijn kin. “Verrek.” Zijn maat laat zijn sjekkie uit zijn mond vallen. “Had jij dit ooit kunnen bedenken?”

De man zet zijn scootmobiel in zijn vooruit en brengt Rex thuis. Zijn maat loopt met grote passen met hem mee. Schudt zijn hoofd. Dan lopen ze weer terug. Zonder Rex, want dat gaat geheid mis. De vrouw gooit met het blauwe ding en de Grote Jongens rennen erachteraan. Dan pakt zij het blauwe geval af, en wijst naar de berm. De honden duiken de struiken in. “Heee! Vrouwke!” roepen ze tegelijk. “Had jij ons mooi te pakken!” Ze kijkt om, verbaasd. Roept de honden bij zich en lijnt ze aan. Als ze haar bereiken, steken ze van wal;

“Nachtenlang hebben we hier gepost. Het Waterschap gebeld. Bijna de krant. Je hebt ons flink beziggehouden.” Met grote ogen kijkt ze hen aan. “Hoe dan?” vraagt ze. De mannen glimlachen verontschuldigend.

“We waren ervan overtuigd dat hier bevers moesten zitten. Dat is zeldzaam. Snap je wel?” De vrouw knikt. “Ja, dat snap ik.” De mannen wijzen naar de takken, in de struiken. De takken zonder bast. “De bevers hadden al takken kaalgevroten, en klaargelegd voor het bouwen van hun dam. Hier, in de sloot.” Ze kijkt nog even verward, maar begint dan te lachen. “Oh, nee. Buurmannen. Dat doen mijn honden! Die vinden het een sport om takken volledig te versnipperen en te ontvellen!” De 2 mannen knikken. “Daar kwamen wij dus zojuist ook achter.. Maar we hebben in ieder geval weer een goed verhaal voor de rest van de buurt. En we voelden ons weer even jonge kerels. Op avontuur.”

Ze grinnikt. Beloofd dat ze niets zal zeggen. En zo vervolgt ieder weer zijn weg.

Kruipt mijn manier van schrijven onder jouw huid? Koop dan het boek De Hondenvechter

€ 12,95 – Koop het boek

€ 2,00 – Koop het E-book De verhalenbundel Door pootjes gedrukt

 

Leave a Reply